'Je kunt maar beter snel komen', zeg ik tegen Jan aan de telefoon. 'Het gaat niet goed. Ze willen Kalle naar het Sophia Kinderziekenhuis brengen.' De kinderarts was net langs geweest en heeft met bezorgd gezicht en de telefoon nog in haar hand verteld dat er zo een ambulance aankomt. 'Ik denk dat hij beter naar een speciale IC kan', zei ze.
Ik raap snel alle spullen bij elkaar en voel de adrenaline door mijn lijf gieren. Op dit moment is er geen ruimte voor emotie. Ik voel geen verdriet, maar schakel in de ramp-modus. Mijn gedachtes zijn helder. Jan is er binnen tien minuten. De ambulance-broeders hebben Kalle al op een speciale brancard gelegd, met daarop een soort couveuze. Tas - check. Maxi cosi - check. Autosleutels - check. 'Jullie moeten niet proberen om achter ons aan te rijden', zegt een van de broeders. 'Dat wordt te gevaarlijk.'
In de auto weten we niet wat we moeten zeggen. De situatie is zó onwerkelijk dat niets echt wil doordringen. Ondertussen voel ik dat ik Kalle eigenlijk zou moeten voeden. Als we in het Sophia aankomen gaan we naar de derde etage. Kalle is al naar de ICN 1 gebracht - de Intensive Care Neonatologie 1. We moeten onze ringen afdoen en goed onze handen wassen. Achter de deur rechts zie ik een zaal die op mij overkomt als een wirwar aan medische apparaten. Overal piept er iets. Verder heerst er een geconcentreerde stilte.
Dan kijk ik naar links. Daar bevindt zich een extra kamertje. Om een klein bedje heen staan tig mensen in witte jassen. En medische apparatuur die ik tot nu toe alleen in films heb gezien. De mensen zijn geroutineerd in een behoorlijk tempo aan het bewegen. Dan zien we ons kind. Verborgen achter ontelbaar vele draden, slangetjes en plakkertjes ligt zijn slap wit lijfje. Het lijfje dat ik 24 uur geleden urenlang in mijn armen hield, terwijl ik in onze woonkamer op en neer liep. Het lijfje van ons lieve Kalletje, ons zoontje dat zo heerlijk warm en zacht aanvoelt.
Een lange, rustige man met kleine bril geeft ons de hand en stelt zich voor. Hij is de arts die op dit moment de leiding heeft. Aan zijn gezicht te zien is het behoorlijk serieus. We horen wel wat hij allemaal zegt, maar het komt niet binnen. De woorden bloeddruk, antibiotika, insulten, EEG, kritiek en meningitis komen langs. Praat hij tegen óns? Hij is druk bezig ons kind te redden, en er is nog weinig ruimte om uitgebreid vragen te stellen. We zijn veel te overrompeld en bovendien behoorlijk onder de indruk van deze geöliede IC-machine. Dit is wel even andere koek.
In de ochtend zien we iemand over de IC lopen zónder witte jas. Misschien iemand die een apparaat komt repareren of zo, denken we even. Korte tijd later stelt hij zich voor als de arts die vanaf nu verantwoordelijk zal zijn voor Kalle's behandeling. Een prof.dr. met charmant Vlaams accent uit wiens ogen niet alleen kennis, maar ook empathie spreekt. Wij vertellen hem over mijn ziekte vlak voor de bevalling. Hij vindt het - net als de artsen in het andere ziekenhuis - waardevolle informatie.We voelen een vreemd soort opluchting. Hier zijn we écht in goede handen, merken we. We hebben vertrouwen.
Elke keer als wij van de IC de gang op lopen en elke keer als we weer binnenkomen wassen we zorgvuldig onze handen. We kijken naar Kalle die volledig afwezig lijkt. We zien tig verschillende grote spuiten die in houders aan een lange stang bevestigd zijn. Kennelijk allemaal medicijnen die ervoor moeten zorgen dat we Kalle snel weer gezond mee naar huis kunnen nemen. Het is een haast surrealistisch plaatje. Tot nu toe is nog niet duidelijk wat Kalle zo ziek maakt. De uitslag van de kweek die ze bij Kalle hebben afgenomen laat nog even op zich wachten. Wel is duidelijk dat zijn bloedwaardes niet best zijn. Zijn CRP - de ontstekingswaarde - is torenhoog.
Ik heb de tegenwoordigheid van geest om de drukkerij een mailtje te sturen. De tekst op het kaartje klopt niet meer. We hebben geen gezonde zoon, maar een hele zieke. Wat er dan wel op het kaartje moet ... we durven het nog niet te zeggen.
We sturen wat sms'jes naar familie en vrienden die allemaal geschrokken reageren. En ik laat ook aan C. weten dat Kalle inmiddels op de IC ligt waar zij nota bene zelf als kinderarts werkt. Vriendin M. stuurt een lief mailtje met de link naar de Meningitis-Stichting. In mijn korte antwoord-mail schrijf ik:
'Het kan gebeuren dat we gewoon een gezonde Kalle mee naar huis nemen. In de laatste uren is er weinig veranders. Zijn toestand is stabiel en het is wachten op de werking van de antibiotica. Hij ligt aan de EEG, wordt continu in de gaten gehouden. Het feit dat hij niet verder achteruit is gehold is voor ons al een kleine geruststelling. We zijn nu even thuis om een beetje bij te komen...het zitten tussen de babyspulletjes maakt me erg verdrietig, maar geeft me ook kracht om te geloven in een goede afloop. Kalle hoort gewoon hier bij ons te zijn!'
Vandaag is de trouwdag van mijn ouders en de verjaardag van Jan's nichtje. We feliciteren hen. Honger hebben we niet. De verpleegkundigen houden ons goed in de gaten en herinneren ons er regelmatig aan dat we in ieder geval voldoende moeten drinken. Ik kolf om de zoveel uur. Als Kalle de voeding mag hebben wil ik hem in ieder geval de bestmógelijke voeding kunnen geven. We zijn de hele dag in het ziekenhuis, een soort wereld die we niet kenden en liever ook niet hadden gekend. Pas 's avonds laat gaan we naar huis. We mogen bellen zo vaak als we willen en proberen met de telefoon naast ons hoofd een beetje slaap te vatten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten